artikel
Verstuur vr 25-05-2007 15:14

Brief aan God: Mirjam Sterk

Eeuwige Ongeziene,

Ik noem u Eeuwige Ongeziene. Wij kunnen immers alleen spreken over U in beelden en woorden die van ons zijn. Beelden die even meereizen en later weer worden vervangen. Al mijn hele leven reist U zo met me mee. Toen ik als klein kind de liedjes zong op de zondagschool. Toen ik als puber worstelde met grote vragen over ziekte, het lot en de dood. Toen ik als twintiger tijdens mijn studie zocht naar woorden om te bevatten wie U werkelijk bent. En nog steeds...

Al die tijd was U soms vanzelfsprekend dichtbij, maar vaak ook op afstand of zelfs afwezig. Zoals in 1998. Ik reisde met twee vrienden door Bosnië-Herzegovina. Onderweg zag ik huizen staan als eenzame skeletten. Het Olympisch Stadion van Sarajevo waar ooit vreugdekreten klonken om een sportieve overwinning, was nu een dal van tranen: een grote begraafplaats bezaaid met witte kruizen. Zij vertelden het eeuwenoude verhaal van mensen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Waar was U?

Ik ben Kamerlid. Van politici verwachten mensen dat ze antwoord geven op vragen. Dat ze problemen oplossen. Niet dat ze soms zelf zitten zonder antwoorden. Dat is natuurlijk terecht. Het is een enorme verantwoordelijkheid, die ik nog sterker voel sinds ik moeder ben van een dochtertje. Zij zal mij later verantwoording vragen voor keuzes die ik nu maak. Dat maakt mij nog strijdbaarder voor een betere wereld. Of om woorden te gebruiken van Jezus, dat meest begenadigde en liefdevolle mens onder de mensen die het dichtst bij U stond: het Koninkrijk van God dichterbij brengen.

Maar soms zijn de antwoorden er gewoon niet. Wat moet ik zeggen tegen een jonge vrouw die door haar familie is doodverklaard? Wat moet ik zeggen als er een gek is die zijn wapen opneemt en een ander vermoord? Wat is mijn antwoord als iemands zoon in een vredesoperatie het leven laat?

Waar klampen mensen zich dan aan vast? Waar klamp ik mij dan aan vast?

Soms reiken anderen beelden aan. Rainer Maria Rilke maakte een gedicht op een moment in zijn leven dat hij geen antwoorden meer had. Als een nieuwe Psalm. De laatste zin luidt:

Maar Eén is er. Hij vangt dit vallen oneindig teder in zijn handen op.

Als de Adelaar uit de Psalm. Niet ik klamp mij vast, maar U. Uw dragende handen onder mijn bestaan...

Eeuwige Ongeziene, dat U zo in mijn leven met mij mee wilt reizen...

Mirjam

Beluister het gesprek via de link rechts op deze pagina.